absolutie
- ab·so·lu·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vergiffenis van zonden’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- Naamwoord van handeling van absolveren met het achtervoegsel -ie
- afgeleid van het Franse absolution of daarvoor van het Latijnse 'absolutio'[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | absolutie | - |
verkleinwoord | - | - |
de absolutie v
- het vergeven van de zonden
- Hij wilde koste wat 't kost een absolutie.
1. het vergeven van de zonden
- Het woord absolutie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "absolutie" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "absolutie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ absolutie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be