Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ab·so·lu·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord absolutie -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de absolutiev

  1. het vergeven van de zonden
    • Hij wilde koste wat 't kost een absolutie. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen