aanvallig
- aan·val·lig
- In de betekenis van ‘bekoorlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1633 [1]
- afgeleid van aanval (stam van het werkwoord aanvallen) met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aanvallig | aanvalliger | aanvalligst |
verbogen | aanvallige | aanvalligere | aanvalligste |
partitief | aanvalligs | aanvalligers | - |
aanvallig
- bekoorlijk.
- snoezig
- Het woord aanvallig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanvallig" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "aanvallig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ aanvallig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be