aanslijmen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanslijmen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanslijmen | aan te slijmen | ||||||
toekomend | zullen aanslijmen aan zullen slijmen |
te zullen aanslijmen aan te zullen slijmen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn aangeslijmd | te zijn aangeslijmd | ||||||
toekomend | aangeslijmd zullen zijn | aangeslijmd te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
aanslijmend | aangeslijmd | ev. slijm aan |
mv. verouderd slijmt aan |
slijme aan (bijzin) aanslijme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | slijm aan | slijmt aan | slijmt aan | slijmt aan | slijmt aan | slijmen aan | slijmen aan | slijmen aan | |
verleden (o.v.t.) | slijmde aan | slijmde aan | slijmde aan | slijmde aan | slijmde aan | slijmden aan | slijmden aan | slijmden aan | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanslijmen | zult/zal aanslijmen | zult/zal aanslijmen | zult aanslijmen | zal aanslijmen | zullen aanslijmen | zullen aanslijmen | zullen aanslijmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanslijmen | zou aanslijmen | zou(dt) aanslijmen | zoudt aanslijmen | zou aanslijmen | zouden aanslijmen | zouden aanslijmen | zouden aanslijmen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | aanslijm | aanslijmt | aanslijmt | aanslijmt | aanslijmt | aanslijmen | aanslijmen | aanslijmen | |
verleden (o.v.t.) | aanslijmde | aanslijmde | aanslijmde | aanslijmde | aanslijmde | aanslijmden | aanslijmden | aanslijmden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanslijmen aan zal slijmen |
zult/zal aanslijmen aan zult/zal slijmen |
zult/zal aanslijmen aan zult/zal slijmen |
zult aanslijmen aan zult slijmen |
zal aanslijmen aan zal slijmen |
zullen aanslijmen aan zullen slijmen |
zullen aanslijmen aan zullen slijmen |
zullen aanslijmen aan zullen slijmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanslijmen aan zou slijmen |
zou aanslijmen aan zou slijmen |
zou(dt) aanslijmen aan zou(dt) slijmen |
zoudt aanslijmen aan zoudt slijmen |
zou aanslijmen aan zou slijmen |
zouden aanslijmen aan zouden slijmen |
zouden aanslijmen aan zouden slijmen |
zouden aanslijmen aan zouden slijmen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangeslijmd | bent aangeslijmd | bent/is aangeslijmd | zijt aangeslijmd | is aangeslijmd | zijn aangeslijmd | zijn aangeslijmd | zijn aangeslijmd | |
verleden (v.v.t.) | was aangeslijmd | was aangeslijmd | was aangeslijmd | waart aangeslijmd | was aangeslijmd | waren aangeslijmd | waren aangeslijmd | waren aangeslijmd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangeslijmd zijn | zal/zult aangeslijmd zijn | zult/zal aangeslijmd zijn | zult aangeslijmd zijn | zal aangeslijmd zijn | zullen aangeslijmd zijn | zullen aangeslijmd zijn | zullen aangeslijmd zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangeslijmd zijn | zou aangeslijmd zijn | zou/zoudt aangeslijmd zijn | zoudt aangeslijmd zijn | zou aangeslijmd zijn | zouden aangeslijmd zijn | zouden aangeslijmd zijn | zouden aangeslijmd zijn |