• aan·plan·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanplanten
plantte aan
aangeplant
zwak -t volledig

aanplanten

  1. overgankelijk (jonge gewassen) door beplanting aanbrengen
    • Napoleon III liet veel bossen aanplanten. 

de aanplantenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanplant
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be