• an·bau·en
  • Afleiding van het Duitse woord  bauen ww  bouwen met het voorvoegsel an-
Naar frequentie zeldzaam
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
anbauen
baute an
angebaut
Klasse 4 sterk volledig hulpwerkwoord: haben

anbauen

  1. overgankelijk, (bouwkunde) aanbouwen, (een gebouw) uitbreiden
  2. overgankelijk, (landbouw), (tuinieren) aanbouwen, planten (bijv. van aardappelen, tarwe, hennep enz.)