aanmerkelijk
- Geluid: aanmerkelijk (hulp, bestand)
- IPA: / aˈmɛrkələk / (4 lettergrepen)
- aan·mer·ke·lijk
- Naamwoord van handeling van aanmerken met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aanmerkelijk | aanmerkelijker | aanmerkelijkst |
verbogen | aanmerkelijke | aanmerkelijkere | aanmerkelijkste |
partitief | aanmerkelijks | aanmerkelijkers | - |
aanmerkelijk
- aanzienlijk, tamelijk veel, tamelijk groot
- Hij had een aanmerkelijk belang in de firma.
- Auto's produceren een aanmerkelijk deel van de CO2 die mensen uitstoten.
- ▸ ' De naderende wolkenbank was aanmerkelijk donkerder geworden, en op voorstel van Eva liepen ze op een drafje terug naar huis.[1]
- ▸ En aangezien hij in haar ogen een held was, steeg ik aanmerkelijk in haar achting.[2]
1.
- Het woord aanmerkelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanmerkelijk" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Håkan Nesser“Herfst op Gotland” (2021), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535624
- ↑ Victoria Holt“Gevangene van de Pasja” (1989), Saga, ISBN 9788726484915
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be