Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ma·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanmaning aanmaningen
verkleinwoord aanmaninkje aanmaninkjes

Zelfstandig naamwoord

de aanmaningv

  1. het aanmanen
  2. (juridisch) waarschuwing dat men nog niet betaald heeft, herinnering
    • De aanmaning om de belastingen te betalen kwam nadat de deadline verstreken was. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen