• aafs
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aafs aafser aafst
verbogen aafse aafsere aafste

aafs

  1. (verouderd) in tegenovergestelde richting gekeerd, in de verkeerde richting staand of bewegend
      Iongens moeten dienstigh drijven,
    Leerjongens moeten zich dienstbaar inspannen
    Baasen moete Voogde blijven,
    Bazen moeten de leidinggevenden blijven
    Wort jou Knecht al wat te slap,
    Wordt je knecht wal al te lamlendig
    Geef hem flus een aafse lap.
    Geef hem meteen een tikje met de rug van de hand.
    [3]
  2. (figuurlijk) (verouderd) opzettelijk misleidend
     Vlak daarnaast, achter de berm, voert de Schelde haar drubbel water, boordevol tot aan de oevers, onmeedogend en buiten alle betrek met menselijk gedoe, vordert ongestoord, gehaast haar weg, - schijnt zich niet het minst te bekreunen om het porren en pogen aan haar oever, - er ligt iets aafs, verraderlijk vijandigs in het uitzicht van dat ondoorgrondelijk element.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. aafs op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Adriaen van de Venne (ed. Marc Van Vaeck)
    “Tafereel van de belacchende werelt.” (1994; origineel: 1635), Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent, ISBN 9072474112, p. 575 (origineel: p. 259) r. 7413-7416
  4.   Weblink bron “De teleurgang van de Waterhoek.”, 7e druk (1970), Desclée de Brouwer, Brugge / Utrecht, p. 174