• slinks
  • In de betekenis van ‘arglistig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen slinks slinkser slinkst
verbogen slinkse slinksere slinkste
partitief slinks slinksers -

slinks

  1. stilletjes, sluw en vals
    • Bedrijven proberen op slinkse wijze artikelen over hun producten in medische tijdschriften te krijgen. 
90 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[2]


slinks

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van (to) slink

slinks mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord slink