Nederlands

 
cachot in Wassenaar
Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·chot
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gevangenis’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cachot cachotten
verkleinwoord cachotje cachotjes

Zelfstandig naamwoord

het cachoto

  1. (informeel) een donkere, vochtige, oncomfortabele ruimte om een arrestant tijdelijk in op te sluiten
    • Bernhard was niet alleen corrupt met zijn Lockheedcentjes, maar hij graaide ook onder blousejes van zestienjarige meisjes. Sterker nog: op Soestdijk hield iedereen ’s nachts zijn slaapkamer op slot uit angst dat die bronstige viespeuk bij je kwam snuffelen. Droeg hij op zijn pyjama ook een anjer? Normale burgers waren onmiddellijk ingerekend door de plaatselijke wijkagent en resoluut in het cachot geflikkerd, maar deze koninklijke smeerlap kon dus gewoon zijn gang gaan. Waarom?[3] 
    • Inmiddels vrijgelaten oordeelt de ex-verdachte dat Den Haag hem had kunnen en dus moeten behoeden voor de Spaanse dwaling - en dat dus minister Koenders’ verzekering aan de Kamer dat in zijn zaak Nederland steeds adequaat optrad, onjuist is. De kwestie is interessant omdat de zorg voor Nederlanders in buitenlandse gevangenissen lang een zwak punt is geweest. Onder meer omdat het er nogal veel waren, Buitenlandse Zaken er lang geen structureel beleid voor kende en er daarom nogal wat Nederlanders letterlijk wegkwijnden in vreemde cachotten. De Rekenkamer deed in 2000 een onderzoek, wat het kabinet destijds bracht tot het formuleren van een ‘zorgnorm’. Daarmee werd artikel 36 1.c van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen ingevuld, dat het bezoekrecht aan ‘eigen’ gedetineerden regelt en het eigen land verplicht tot het bieden van juridische bijstand. Uitgangspunt is wel dat de verdragsstaat zich niet mag bemoeien met de rechtsgang, de schuldvraag, het bewijs of de strafmaat. Althans zolang „de rechtsregels op de juiste wijze zijn toegepast”.[4]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen