Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boos·wicht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord booswicht booswichten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de booswichtm [3]

  1. schurk
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen