Sluis

Niet te verwarren met: sluis

Nederlands

	demoniem
inwoner	Sluizenaar
vrouwelijke inwoner	(Sluise)
bijvoeglijk	Sluis

Uitspraak

• Geluid:  Sluis    (hulp, bestand)
• IPA: / slœys / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• Sluis

Woordherkomst en -opbouw

• [A] naar de sluis op de plaats waar de Eede uitmondde in het Zwin toen dat nog niet verzand was, als plaatsnaam aangetroffen vanaf 1290
• [B] verwijzing naar een adres of beroep

	enkelvoud	bezitsvorm	meervoud
naamwoord	Sluis	Sluiss	-
verkleinwoord	-	-	-

Eigennaam

[A] Sluis o

1. (toponiem) vestingstadje, tot 1995 tevens gemeente, in het westen van Zeeuws-Vlaanderen
   
   reisgids: Sluis
   ; wikidata:
   Sluis

   ▸ Het Britse supertalent was ruimschoots de beste in de 14 kilometer lange tijdrit rond de Zeeuwse plaats Sluis.

2. (toponiem) sinds 2003 de naam van een fusiegemeente in de provincie Zeeland
   wikidata:
   Sluis

   ▸ In de Zeeuwse gemeente Sluis is een nest van de Aziatische hoornaar vernietigd.

Opmerkingen

• Van 1995 tot 2003 was het vestingstadje deel van de gemeente Sluis-Aardenburg.

[B] Sluis

1. (familienaam) familienaam

   ▸ Denk je aan Irma Sluis, dan denk je aan persconferenties.

	stellend	vergrotend	overtreffend
onverbogen	Sluis	meer Sluis	meest Sluis
verbogen	Sluise	meer Sluise	meest Sluise
partitief	Sluis	meer Sluis	-

Bijvoeglijk naamwoord

Sluis

1. uit Sluis afkomstig, van Sluis, op Sluis betrekking hebbend

   ▸ Het derde biljet werd gisteren in beslag genomen bij een Sluise winkelier.

Gangbaarheid

• Het woord 'Sluis' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.