• Sja·voe·ot
enkelvoud meervoud
naamwoord Sjavoeot
verkleinwoord

het Sjavoeoto

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) Wekenfeest op 6 en 7 sivan, genoemd naar de zeven weken die worden geteld vanaf Pesach (Lev. 23:15-16)
    • Op meer dan tweehonderdduizend schat men het aantal vrouwen en kinderen, die zich in groepen van vijfhonderd voor de muur verdrongen op 14 juni, bij gelegenheid van het feest van de eerstelingen, het Sjavoeot, dat ook het herdenkingsfeest is van de overhandiging door God van de Wetstafels aan Mozes op de berg Sinai. [2]