Pesach
Niet te verwarren met: pesach |
- Pe·sach
- van Hebreeuws פֶּסַח en (Pesach), in de betekenis van ‘joods paasfeest’ voor het eerst aangetroffen in 1637; als naam van een feest geschreven met een hoofdletter volgens spellingregel 16.L [1] [2] [3]
enkelvoud | |
---|---|
nominatief | Pesach |
genitief | - |
Pesach o
- (Jiddisch-Hebreeuws) (feest) viering van de uittocht van de Israëlieten uit Egypte, joods paasfeest, op 15-22 nisan (45×: Ex. 12:11 +, Lev. 23:5, Num. 9:2 +, Deut. 16:1 +, Joz. 5:10 +, 2 Kon. 23:21 +, Ez. 45:21 +, Ezra 6:19 +, 2 Kron. 30:18 +)
- hagada sjel Pesach
- Hebreeuws: pesach
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord Pesach staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Pesach op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ "Pesach" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3