• Schrei·wer
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Schreiwer der Schreiwer Schreiwer die Schreiwer
datief me Schreiwer en Schreiwer Schreiwer de Schreiwer
accusatief en Schreiwer der Schreiwer Schreiwer die Schreiwer

Schreiwer, m

  1. (beroep), (letterkunde) auteur, letterkundige, literator, schrijver
    «Er waar en arrig bschaffigte Dichder un Schreiwer
    Hij was een erg bezige dichter en schrijver.
  2. (juridisch) vastgoedmakelaar