schreiwe
- schrei·we
vervoeging tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm hele vervoeging zie schreiwe/vervoeging | ||||
---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
schreiwe | |||
verleden tijd |
(er) hot gschriwwe | |||
voltooid deelwoord |
gschriwwe | |||
enkelvoud | meervoud | |||
1e persoon | ich | schreib [1] | mir / mer | schreiwe |
2e persoon | du | schreibscht [1] | dihr / der dihr / der dihr / der ihr / er ihr / er nihr / ner |
schreibt [1] schreiwe schreiwet schreibt [1] schreiwe schreiwe |
3e persoon | er | schreibt [1] | sie | schreiwe |
sie | schreibt [1] | |||
es | schreibt [1] |
schreiwe
- (letterkunde) schrijven
- «Ich hab gsaat as ich Deitsch schwetze un schreiwe kann.»
- Ik heb gezegd dat ik Pennsylvania-Duits spreken en schrijven kan.
- «Ich hab gsaat as ich Deitsch schwetze un schreiwe kann.»
- abschreiwe ww
- ausschreiwe ww
- beschreiwe ww
- Schreiwer ww
- Schreiwes ww
- Schreiwestick ww
- umschreiwe ww
- vorschreiwe ww
schreiwe
- eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van schreiwe
schreiwe
- tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van schreiwe
schreiwe
- derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van schreiwe