• schrei·we
vervoeging
tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm
hele vervoeging zie schreiwe/vervoeging
onbepaalde
wijs
schreiwe
verleden
tijd
(er) hot gschriwwe
voltooid
deelwoord
gschriwwe
enkelvoud meervoud
1e persoon ich schreib [1] mir / mer schreiwe
2e persoon du schreibscht [1] dihr / der
dihr / der
dihr / der
ihr / er
ihr / er
nihr / ner
schreibt [1]
schreiwe
schreiwet
schreibt [1]
schreiwe
schreiwe
3e persoon er schreibt [1] sie schreiwe
sie schreibt [1]
es schreibt [1]

schreiwe

  1. (letterkunde) schrijven
    «Ich hab gsaat as ich Deitsch schwetze un schreiwe kann.»
    Ik heb gezegd dat ik Pennsylvania-Duits spreken en schrijven kan.

schreiwe

  1. eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van schreiwe

schreiwe

  1. tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van schreiwe

schreiwe

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van schreiwe
  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 Als de woordstam op een [w] eindigt verandert de letter [w] naar [b] behalve de uitgang is [e].