Nederlands

Uitspraak
[1] demoniem
inwoner Oostkantonner
bijvoeglijk Oostkantons
Woordafbreking
  • Oost·kan·tons
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord - Oostkantons
verkleinwoord - -

Eigennaam

Oostkantons mv

  1. (toponiem) deel van het zuidoosten van België dat verkregen is tijdens de Eerste Wereldoorlog en waar men Duits spreekt
     Wanneer het sneeuwt, gaan de Belgen skiwandelen. Wij spreken van langlaufen, maar het kan allebei in de Belgische Oostkantons. In de gratis, drietalige 'Winterzeitung' staat alles over sporten met en zonder sneeuw in dit gebied van België.[2]
Verwante begrippen
stellend
onverbogen Oostkantons
verbogen Oostkantonse
partitief Oostkantons

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

Oostkantons

  1. behorend of betrekking hebbend tot de Oostkantons
     Vreemd dat er zoveel volk was, in een Oostkantons dorp met negentien huizen, zei ik.[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Oostkantons” op vrttaal.net
  2.   Weblink bron “Reizen” (12 februari 1998) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Marnix Peeters
    “Zei mijn vrouw : Berichten uit de Oostkantons” (2017), Standaard Uitgeverij, Antwerpen, ISBN 9789460415692, Op de tong