zwartgallig
- Geluid: zwartgallig (hulp, bestand)
- IPA: /zʋɑrt'xɑləx/
- zwart·gal·lig
- In de betekenis van ‘zwaarmoedig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1722 [1]
- Van de Middeleeuwse theorie van de vier humoren, waarvan de zwarte gal er één was.
- Samenstellende afleiding van zwart en gal met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zwartgallig | zwartgalliger | zwartgalligst |
verbogen | zwartgallige | zwartgalligere | zwartgalligste |
partitief | zwartgalligs | zwartgalligers | - |
zwartgallig
- melancholisch, somber
- ▸ Eind oktober verschijnt een bundel nogal zwartgallige kursiefjes bij 'De Clauwaert', eveneens van mijn hand.[3]
1. melancholisch, somber
- Het woord zwartgallig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwartgallig" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "zwartgallig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zwartgallig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Thomas Eyskens“Er is niets te zien en dat moet je zien” (2014), De Arbeiderspers , ISBN 9789029593380
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be