zonneregen
- Geluid: zonneregen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈzɔnəˌreɣə(n) / (4 lettergrepen)
- zon·ne·re·gen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zonneregen | - |
verkleinwoord | - | - |
de zonneregen m
- (meteorologie) regen terwijl gelijktijdig de zon schijnt
Dit gaat vaak gepaard met een regenboog.- Tegen de middag kwam onverwacht zonneregen, de eerste die ik bewust waarnam, met daarna een prachtige regenboog. [2]
- (dichterlijk) veelheid van zonnestralen
1. regen terwijl gelijktijdig de zon schijnt
- Het woord 'zonneregen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Rijsdijk, E."Uma novela" in:Kempen, M. van (ed.)Nieuwe Surinaamse verhalen. (1986) Uitgeverij De Volksboekwinkel, Paramaribo; ISBN 99914 901 5 9; p. 179/180; geraadpleegd 2019-12-06
- ↑ Querido, I.Menschenwee. Roman van het land. Deel 2. (1903) De erven F. Bohn, Haarlem; p. 259; geraadpleegd 2019-12-06