• dui·vel·tjes·ker·mis
enkelvoud meervoud
naamwoord duiveltjeskermis -
verkleinwoord - -

de duiveltjeskermisv / m

  1. (meteorologie) toestand waarbij het regent op een plaats waar gelijktijdig de zon schijnt
     Buiten is er zon en regen, duiveltjeskermis, de fotograaf is weggeregend, en de vriend trekt ons dan maar met een kodaksken, nabij een rood marmeren, zeer oud beeld: twee krijgers die elkaar omarmen.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Naar waar de appelsienen groeien.”, 4de druk (ca. 1940), P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam, p. 34