• dui·vels·ker·mis
enkelvoud meervoud
naamwoord duivelskermis duivelskermissen
verkleinwoord - -

de duivelskermisv / m

  1. wanorde waaraan kwaadwillenden genoegen beleven
     Weer komen de vrolijke deernen uit Alkmaar en Amsterdam naar de Deemster, gelokt door de klank van het geld. Predikanten en vermaners waarschuwen eendrachtelijk voor deze duivelskermis, dit Sodom en Gomorrha, waarover de Heer vuur en zwavel deed regenen ...[1]
  2. (figuurlijk) iets wat door schijnbare wanordelijkheid een kwelling is
     Schwinger was een wiskundekanon, die met behulp van een gigantische machinerie kon beschrijven hoe elektronen en fotonen botsen. Een duivelskermis van een apparaat, het wiskundig equivalent van een beeld van Tinguely.[2]
  3. (meteorologie) toestand waarbij het regent op een plaats waar gelijktijdig de zon schijnt
     Het woord ‘duivelskermis’ verwijst naar het meteorologisch fenomeen dat wel eens ‘kermis in de hel’ genoemd wordt: je regent nat terwijl je in het volle, warme zonlicht staat.[3]
  1.   Weblink bron
    Mens, Jan
    “Waterland” (1943), Kosmos, Amsterdam, p. 320
  2.   Weblink bron
    Vincent Icke
    “Kwikjes en strikjes” (13 maart 2004) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    August Hans den Boef
    Boeken : ‘Duivelskermis’: Gerrit Krol bevecht zijn demonen in: Ons Erfdeel., jrg. 50 nr. 4 (november 2007), Stichting Ons Erfdeel, Raamsdonksveer, p. 169