Een vrouw aan het zonnebaden op het strand
  • zon·ne·ba·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zonnebaden
zonnebaadde
gezonnebaad
zwak -d volledig

zonnebaden

  1. inergatief zich gedurende een zekere tijd blootstellen aan zonnestraling
    • Tweede kerstdag was vreemd eenzaam: ik zwom en zonnebaadde in een prachtige omgeving, maar er was bijna niemand.[2] 

de zonnebadenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zonnebad
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anne Watts: Ik kies voor de mensheid: Een verpleegkundige in oorlogstijd. Waargebeurd, Houten/Antwerpen 2010 (Oorspronkelijke titel: Always the Children; vertaald uit het Engels door Titia Ram), ISBN 978-90-475-1590-6 (E-Book; geciteerd naar GoogleBooks).
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be