zondeloos
- zon·de·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zondeloos | zondelozer | zondeloost |
verbogen | zondeloze | zondelozere | zondelooste |
partitief | zondeloos | zondelozers | - |
zondeloos
- niets verkeerds gedaan hebbend, zonder zonden
- Hij die zondeloos is werpe de eerste steen.
- Het heilige boontje deed alsof hij zondeloos was.
- zondenloos (verouderd)
- Sinds 2005 geeft de Leidraad bij de spellingvoorschriften in regel 9.A uitdrukkelijk aan dat bij afleidingen de tussenklank -e- wordt toegevoegd.[1] Tot dan kon de -en- gebruikt worden als het eerste deel werd opgevat als een meervoudsvorm.[2]
- Het woord zondeloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zondeloos" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Zorgenloos / zorgeloos op website: taaladvies.net; geraadpleegd 2016-04-09
- ↑ Geerts, G."Waarom (niet) n'loos?" in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. jrg. 116 nr. 3 (2006) Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent; p. 362 e.v.; geraadpleegd 2016-04-09
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be