Nederlands

 
[1] zittingszaal rechtbank
 
[2] zittingszaal parlement
Uitspraak
Woordafbreking
  • zit·tings·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zittingszaal zittingszalen
verkleinwoord zittingszaaltje zittingszaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de zittingszaalv / m

  1. ruimte waarin een rechtszitting wordt gehouden
     In het Pieter Baan Centrum is H. wekenlang geobserveerd. Hij werkte volledig mee aan dat onderzoek. Zijn advocaat Serge Weening wil geen toelichting geven op het rapport. ,,Dat doe ik in de zittingszaal”, zegt hij. Dinsdag is de regiezitting in de zaak.[2]
     Via een van de camerstandpunten was B. te zien op het beeldscherm in de zittingszaal, dat werd uitgezonden in de perskamers. Het duurde nog geen minuut, toen ging de verbinding op zwart. Daarna was B. niet meer in beeld.[3]
  2. zaal waar een raad, college of parlement vergadert
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Experts: Thijs H. volledig ontoerekeningsvatbaar” (13-12-2019), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Yelle Tieleman
    “'Geen bewijs voor rol kroongetuige Nabil B. bij moordpoging’” (12 dec. 2019), Tubantia