• zi·o·nis·me
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘streven naar eigen joodse staat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1899 [1]
  • Herkomst: Hebreeuws (vernederlandste vorm) [2]
  • afgeleid van Zion met het achtervoegsel -isme [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord zionisme -
verkleinwoord

het zionismeo

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) joodse beweging voor terugkeer naar Zion
88 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]