zinsverbijstering

  • zins·ver·bijs·te·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord zinsverbijstering zinsverbijsteringen
verkleinwoord

de zinsverbijsteringv

  1. (medisch) tijdelijke periode van waanzin
    • In een vlaag van zinsverbijstering sprong de man het veld op en wist hij de vijandelijke doelpoging te verijdelen met een prachtige sliding tackle. En hij had ondertussen ook nog zijn medische tassen vast! [2] 
    • De echtgenoot van de vrouw trof het drietal dinsdagavond aan. Justitie stelde dat de zelfmoorden plaatsvonden uit „collectieve zinsverbijstering.” [3] 
68 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]