• zin·de·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord zindelijkheid zindelijkheden
verkleinwoord

de zindelijkheidv

  1. van kinderen dat ze continent zijn voor urine en faeces; van kinderen dat ze niet meer in de broek plassen of poepen
    • Kinderen die worden misbruikt, kunnen daar tal van gevolgen van ondervinden. Die kunnen zowel direct als op langere termijn optreden en kunnen zowel lichamelijk als geestelijk van aard zijn. Het gaat dan onder meer om eet- of slikproblemen, een terugval in de zindelijkheid, darmproblemen, een laag zelfbeeld en een grotere kans op verslaving. [2] 
    • Afijn. Wie écht wil weten of het zinvol is om na te denken over je onderscheidende vermogen, zal het systematisch moeten testen. We zouden dan bijvoorbeeld vijf jaar lang alle nieuwe producten in de supermarkt vooraf moeten labelen als onderscheidend of niet. En dan na vijf jaar kijken of de onderscheidende producten meer succes hebben. Ik heb hier nog een paar innovaties op de plank liggen voor dat onderzoek: warm bier, Noord-Tibetaanse rozenbottelsoep en lekkende luiers (‘leer je baby op natuurlijke wijze zindelijkheid’). [3] 
  2. van mensen in het algemeen: het niet smerig maken van zichzelf of de omgeving; het schoonhouden van zichzelf of de omgeving
    • Maar bij het verlaten van de straat valt ons telkens weer op dat de gemeente zo schromelijk tekortschiet waar het het onderhoud van de gemeenteperken in onze buurten aangaat. Het is er dikwijls een rommelige bende en al naar gelang de zindelijkheid van onszelf - neem het vooral de honden niet kwalijk - lijkt het soms op een hondenuitlaatplek dan wel een dumpplek van onze consumptiemaatschappij. [4]