zeboe
- ze·boe
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘herkauwer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1770 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zeboe | zeboes |
verkleinwoord | zeboetje | zeboetjes |
de zeboe m
- (evenhoevigen) Bos primigenius indicus een zoogdier uit de familie van de holhoornigen (Bovidae) dat voornamelijk in gebieden met een tropisch en subtropisch klimaat in Zuid-Azië en Afrika wordt gehouden. Het dier wordt gekarakteriseerd door de grote bult achter de nek
- Een zeboe heeft meer zweetklieren dan een Europees rund.
1. Bos taurus indicus een rund dat in het Indische subcontinent en Afrika wordt...
- Het woord zeboe staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zeboe" herkend door:
24 % | van de Nederlanders; |
35 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zeboe" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be