Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zaag·vis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zaagvis zaagvissen
verkleinwoord zaagvisje zaagvisjes

Zelfstandig naamwoord

de zaagvism

  1. (kraakbeenvissen) benaming voor haaiachtige vissen met aan de kop een zaagvormig uitsteeksel uit de familie Pristidae  
    • Die man ging in een meer met zaagvissen zwemmen, wat uiteraard erg gevaarlijk was. 
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen