• wil·de
enkelvoud meervoud
naamwoord wilde wilden
verkleinwoord - -

de wildem

  1. iemand zonder beschaving
    • Het is weinig beleefd mensen voor wilden uit te maken. 

wilde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van wild
vervoeging van
willen

wilde

  1. enkelvoud verleden tijd van willen
    • Ik wilde. 
    • Jij wilde. 
    • Hij, zij, het wilde. 
     Ik wilde met mijn hele hebben en houden op mijn rug in de overweldigende wildernis van Amerika slapen onder de sterren, nieuwe mensen ontmoeten, alleen met mijn gedachten door de bossen lopen en de vrijheid hebben om te gaan en te staan waar ik wilde.[1]
  • wou (iets informeler)
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be