wilde
- wil·de
- zn: afgeleid van wild bn met het achtervoegsel -e
- bn: wild bn met de uitgang -e
- ww: wil ww met de uitgang -de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wilde | wilden |
verkleinwoord | - | - |
de wilde m
- iemand zonder beschaving
- Het is weinig beleefd mensen voor wilden uit te maken.
1. iemand zonder beschaving
wilde
- verbogen vorm van de stellende trap van wild
vervoeging van |
---|
willen |
wilde
- enkelvoud verleden tijd van willen
- Ik wilde.
- Jij wilde.
- Hij, zij, het wilde.
- Ik wilde.
- ▸ Ik wilde met mijn hele hebben en houden op mijn rug in de overweldigende wildernis van Amerika slapen onder de sterren, nieuwe mensen ontmoeten, alleen met mijn gedachten door de bossen lopen en de vrijheid hebben om te gaan en te staan waar ik wilde.[1]
- wou (iets informeler)
- Het woord wilde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wilde" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be