willen/vervoeging
vervoeging van het Nederlandse werkwoord willen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | |||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | ||||||
ik | wil | wij, we | willen | ik | wilde, wou[1] | wij, we | wilden, wouden | ik | zal willen | wij, we | zullen willen |
jij, je | wil, wilt | jullie | willen | jij, je | wilde, wou | jullie | wilden, wouden | jij, je | zal, zult willen | jullie | zullen willen |
u | wil, wilt | u | wil, wilt | u | wilde, wou | u | wilde, wou | u | zal, zult willen | u | zal, zult willen |
gij, ge | wilt | gij, ge gijlieden |
wilt | gij, ge | wilde(t), woudt[2] | gij, ge gijlieden |
wilde(t)[3], woudt | gij, ge | zult willen | gij, ge gijlieden |
zult willen |
hij, zij, het | wil | zij, ze | willen | hij, zij, het | wilde, wou | zij, ze | wilden, wouden | hij, zij, het | zal willen | zij, ze | zullen willen |
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
willend | hebben gewild hebben willen[4] |
wil, wilt | - |
- ↑ De vormen "wou", "wouden" zijn in sommige streken heel gebruikelijk en worden ook door de Taalunie tot de standaardtaal gerekend, hoewel er velen zijn die ze er niet toe rekenen. [1]
- ↑ De vervoeging van sterke en onregelmatige werkwoorden met gij bestaat uit de verledentijdsstam met uitgang -t (behalve als de stam al op een t eindigt).
- ↑ "gij wildet" is verouderd
- ↑ voor een infinitief: "ik had willen schaatsen"