• wel·edel
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen weledel weledeler weledelst
verbogen weledele weledelere weledelste
partitief weledels weledelers -

weledel [1]

  1. aanspreekvorm ter aanduiding dat iemand door afkomst of functie een hoog maatschappelijk aanzien geniet
    • En ziet, daar was de weledel hooggeboren Tjeenk Willink. Hij kwam, zag en nam een adempauze. Terecht, mijns inziens. Kort geleden profeteerde hij: ik wil de partijen helpen zelf conclusies te trekkenBravo hooggeleerde, en hoe trekken partijen dan conclusies als u met de Grote Adempauze begint?[2] 
    • Met een welhaast satanisch genoegen springen we en masse op dergelijke uitglijders van de weledele heer T.[3] 
80 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant 17 juni 2017
  3. Volkskrant Cristel van de Ven is partner bij Factor Vijf Organisatie-ontwikkeling 1 juni 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be