weledel
- wel·edel
- samenstelling van wel bw en edel bn
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | weledel | weledeler | weledelst |
verbogen | weledele | weledelere | weledelste |
partitief | weledels | weledelers | - |
weledel [1]
- aanspreekvorm ter aanduiding dat iemand door afkomst of functie een hoog maatschappelijk aanzien geniet
- En ziet, daar was de weledel hooggeboren Tjeenk Willink. Hij kwam, zag en nam een adempauze. Terecht, mijns inziens. Kort geleden profeteerde hij: ik wil de partijen helpen zelf conclusies te trekkenBravo hooggeleerde, en hoe trekken partijen dan conclusies als u met de Grote Adempauze begint?[2]
- Met een welhaast satanisch genoegen springen we en masse op dergelijke uitglijders van de weledele heer T.[3]
- weledelgeboren, weledelgeleerd, weledelgeleerde, weledelgestreng, weledelzeergeleerd, weledelzeergeleerde
- Het woord weledel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weledel" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Volkskrant 17 juni 2017
- ↑ Volkskrant Cristel van de Ven is partner bij Factor Vijf Organisatie-ontwikkeling 1 juni 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be