• weg·bon·jou·ren

wegbonjouren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegbonjouren
bonjourde weg
weggebonjourd
zwak -d volledig
  1. iemand op een onvriendelijke manier wegsturen
    • Volgens het hof past de afzetting wegens boekhoudtrucs binnen de grondwet. Vanuit het buitenland klinkt echter veel kritiek op de circusachtige stemming waarmee het grotendeels corrupte lagerhuis Rousseff wegbonjourde. [2] 
    • Iedereen zag dat er nauwelijks rendement was, maar Bosz volhardde in zijn eigengereidheid. Laten we het maar niet hebben over Sinkgraven als linksback. En dan het wegbonjouren van oa. Bazoer. Hoe heeft Ajax zich toch zo laten inpakken, door deze van visie verstoken coach? [3]