Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·poei·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afpoeieren
poeierde af
afgepoeierd
zwak -d volledig

Werkwoord

afpoeieren

  1. overgankelijk zorgen dat men van iemand af komt
    • We moesten de opdringerige collectanten afpoeieren. 
Synoniemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be