• bon·jou·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bonjouren
bonjourde
gebonjourd
zwak -d volledig

bonjouren

  1. overgankelijk ~ uit zonder veel uitleg buitenzetten
    • Voor hij het wist, werd hij hardhandig uit de kroeg gebonjourd. 
89 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be