• waar·ach·tig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord waarachtigheid waarachtigheden
verkleinwoord

de waarachtigheidv [1]

  1. het betrouwbaar, eerlijk en waar zijn
    • Klaus Bachler, intendant van de Bayerische Staatsoper in München, nam vrijdag afstand van Gergiev. 'Ik vind dat waarachtigheid en menselijkheid het fundament zijn van de kunst. Het spreekt daarom voor zichzelf dat je alleen al uit eigenbelang als kunstenaar niet kunt zwijgen bij onmenselijkheid en schendingen van de mensenrechten.' [2] 
    • Racer, wiens vader dominee in het Duitse Lingen en in Delden was geweest, werd gedreven door een groot gevoel voor rechtvaardigheid en waarachtigheid. [3] 
    • De vrouw had al een tijdje naar haar zitten kijken. Opeens riep ze uit: „Ik zie het wel, hoor.” Ze vroeg wat mevrouw dan zag. De vrouw antwoordde, bijna beschuldigend: „Je straalt!” Kijk, dat zijn de kleine, gouden contactmomenten waarnaar Bea Lubbers altijd op zoek is. „Het gaat om waarachtigheid. Hét uitgangspunt voor contact met een ander mens.” Ook als die andere mens verloren lijkt in de tijd. Dementerend is. „Want waarachtigheid is niet alleen zijn wie je bent, maar ook zien wie die ander is.” [4] 
    • Het idee dat er geen rem zou staan op de auteurs, lokte toch wat kritiek uit. Bij pakweg de Britannica stonden de auteur en de redactie garant voor de waarachtigheid en kwaliteit van de informatie. Hoe zou dat gaan bij een online encyclopedie waar iedereen aan kon bijdragen? [5]