oprechtheid
- Geluid: oprechtheid (hulp, bestand)
- op·recht·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oprechtheid | oprechtheden |
verkleinwoord | - | - |
de oprechtheid v
- de mate van oprecht zijn, eerlijkheid, van goede wil zijn
- Hij toonde zijn oprechtheid door ze alles te vertellen.
- Kleine Woord aarzelde geen moment. Hij geloofde in de oprechtheid van Wilde Wingerd en de anderen.[1]
- Het woord oprechtheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oprechtheid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 34
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be