• on·waar·ach·tig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onwaarachtigheid onwaarachtigheden
verkleinwoord

de onwaarachtigheidv

  1. het onoprecht zijn
     Vronski kon niet begrijpen, dat zij met haar sterk, eerlijk karakter deze toestand van voortdurende onwaarachtigheid kon verdragen en hierin geen verandering wenste te brengen; maar hij vermoedde niet, dat de voornaamste oorzaak hiervan school in het woord zoon, dat zij niet kon uitspreken.[1]
     Verstoringen van de herdenking zijn van alle tijd, blijkt uit haar boek De Stilte en de Storm. Zo verstoorde eind jaren 60 in Utrecht een rookbom de herdenking, omdat actievoerders vonden dat ook slachtoffers van het Amerikaanse optreden in Vietnam herdacht moesten worden. "Ze wilden de 'onwaarachtigheid' en hypocrisie van de herdenkers aan de kaak stellen."[2]


  1. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062
  2.   Weblink bron “'Gedoe is goed voor de Dodenherdenking'” (03-05-2018), NOS