• be·trouw·baar·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord betrouwbaarheid
verkleinwoord

de betrouwbaarheidv

  1. de mate waarin met iets of iemand kan en mag vertrouwen
    • De betrouwbaarheid van informatie systemen wordt vooral bepaald door de mensen die er mee werken en de software die gebruikt is 
  2. eerlijkheid
    • De betrouwbaarheid van de wethouder was verdwenen toen bleek dat hij gelogen had over zijn verleden.