• vraat
enkelvoud meervoud
naamwoord vraat vraten
verkleinwoord - -

de vraatm

  1. het aanvreten of aangevreten worden, de aanvreting, vreterij
  2. schade aan gewassen door aanvreting
  3. voedsel, aas voor (wilde) dieren [3]
  4. bepaald vraatzuchtig dier bv. de veelvraat [4]
85 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[5]