• vor·me·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord vormelijkheid vormelijkheden
verkleinwoord

de vormelijkheidv

  1. afstandelijke beleefdheid
     Aan briefnummer 945502819 (Het Devies van 27 april 1985)Amsterdam, woensdag 1 mei 1985 Mevrouw,(Als ik u in deze brief met 'mevrouw'en met 'u'aanspreek, is het omdat ik gezicht noch naam voor me heb; in een ev. volgende brief wil ik die vormelijkheid graag laten varen, op uw verzoek.[2]
     Nederlandse ondernemers bereiden zich vaak slecht voor en zijn joviaal waar vormelijkheid wordt verlangd. Verder weten zij vaak niet dat een mondeling akkoord niet telt. Pöttgens: In Duitsland tellen alleen schriftelijke afspraken.[3]
  2. (kunst) het meer aandacht geven aan de vorm dan aan de inhoud
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Slecht Duits kost acht miljard” (11 april 2007), Het Parool