• voor·stop·per
enkelvoud meervoud
naamwoord voorstopper voorstoppers
verkleinwoord voorstoppertje voorstoppertjes

de voorstopperm

  1. (voetbal) verdedigende voetbalspeler die tegenover de spits van de tegenpartij staat
    • "Feyenoord wenst alle nabestaanden veel sterkte toe bij het verwerken van dit verlies", staat in een verklaring van de landskampioen. Kraay senior verhuisde begin jaren zestig van DOS naar Feyenoord. De bikkelharde voorstopper speelde 192 wedstrijden voor de Rotterdamse club, waarin hij twee doelpunten maakte. [1] 
    • Rik Pastoors, aanvoerder van AD'69, weet dat zijn ploeg in een moeilijke fase zit. Maar hoe de plotselinge terugval te verklaren is? De voorstopper zoekt naar een verklaring. "Het begin was goed. Na de flater bij AZSV gaat het opeens bergafwaarts. De laatste vier duels hebben we verloren, en dik ook. 7-3 van VIOD en de laatste twee wedstrijden met 4-1." [2] 
89 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[3]