libero
ˈlibəro
- li·be·ro
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘vrije verdediger bij voetbal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | libero | libero's |
verkleinwoord | - | - |
de libero m
- (voetbal) speler die zonder vaste taak het eigen doel verdedigt, maar ook mag aanvallen
- Het woord libero staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "libero" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "libero" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ libero op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- li·be·ro
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | libero | liberi |
vrouwelijk | libera | libere |
libero m
vervoeging van |
---|
liberare |
liberō
- actief indicatief praesens, eerste persoon enkelvoud van liberare
vervoeging van |
---|
liberar |
libero
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van liberar