vooroplopen
- Geluid: vooroplopen (hulp, bestand)
- IPA: /vorˈɔplopə(n)/
- voor·op·lo·pen
- samenstelling van voorop bw en lopen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vooroplopen |
liep voorop |
vooropgelopen |
klasse 7 | volledig |
vooroplopen
- overgankelijk als voorste lopen
- Toen de drie Duitsers hier binnenkwamen, moesten wij hen helpen zoeken. Wij moesten de kasten en deuren openen en altijd maar vooroplopen. Nu, dat durfden wij wel te doen omdat we wisten, dat hier toch geen Russen waren. [1]
- overgankelijk (figuurlijk) op anderen vooruit zijn
- Dat doen we door samen te werken met partijen die in hun vak vooroplopen.
- [1]: vooraanlopen
- [1]: voorlopen
- [1]: vooruitlopen
- [2]: toonaangevend zijn
- [2]: vooraanstaand zijn
1. als voorste lopen
2. op anderen vooruit zijn
- Het woord vooroplopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Bron:
T.M. Sjenitzer-van Leening (red.)
Dagboekfragmenten 1940-1945
Veen, Utrecht / Antwerpen 1985
DBNL - Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren