• voor·lo·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voorlopen
liep voor
voorgelopen
klasse 7 volledig

voorlopen

  1. voorop lopen
    • Bij een begrafenis is het traditie dat de uitvaartleider de stoet voorloopt. 
    • Door telkens te vernieuwen kan een bedrijf blijven voorlopen op concurrenten. 
  2. te snel lopen (van een uurwerk)
    • Mijn horloge loopt voor. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be