• voor·bo·de
enkelvoud meervoud
naamwoord voorbode voorbodes
voorboden
verkleinwoord voorbodetje voorbodetjes

de voorbodem (de)

  1. (beroep) (letterlijk) bode die vooruitgestuurd is om de komst van iets of iemand aan te kondigen, voorloper ,aankondiger
    • De voorbode kondigde de komst van de koning en de koningin aan. 
  2. (figuurlijk) iets dat het naderen van een feit in de toekomst bekend maakt, voorteken
    • De herfst kan als de voorbode van de winter gezien worden. 
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be