• vol·staan
  • In de betekenis van ‘volharden, voldoende zijn’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1291 [1]
  • samenstelling van  vol ww  en  staan  [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
volstaan
volstond
volstaan
klasse 6 volledig

volstaan [3]

  1. absoluut: voldoende zijn
    • Een korte opmerking daarover volstaat. 
     Mocht u iets nodig hebben, volstaat het aan het schelkoord te trekken dat naast de deur hangt. Ik wens u een aangenaam verblijf toe in Grand Hotel Europa.'[4]
  2. inergatief: besluiten dat iets voldoende moet zijn
    • Er is volstaan met een korte opmerking. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
volstaan
stond vol
volgestaan
klasse 6 volledig

volstaan

  1. vol staan
  • vervoeging van volstaan: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van: volstaan…
verbogen vorm: volstane

volstaan

  1. voltooid deelwoord van volstaan
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]