bastar
- bas·tar
bastar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bastar |
bastaba |
bastado |
volledig |
- onovergankelijk voldoende zijn, genoeg zijn
- «nos basta un buen desayuno»
- een goed onbijt volstaat voor ons
- «nos basta un buen desayuno»
- overgankelijk rijgen