Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlucht·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vluchthuis vluchthuizen
verkleinwoord vluchthuisje vluchthuisjes

Zelfstandig naamwoord

vluchthuis o [1]

  1. een Belgisch opvangcentrum voor vrouwen die mishandeld of bedreigd worden door het geweld van hun partner
    • Zes jaar geleden verliet Esther de vader van haar twee jongste kinderen. ‘Toen stond ik op straat, met een plastieken zak vol spullen en twee kinderen op mijn arm. Ik ben terechtgekomen in een vluchthuis, in de buurt van Hasselt. Na onze scheiding bleek dat hij geld had uitgegeven op mijn naam, en moest ik opdraaien voor alle schulden.’[2] 
  2. toevluchtsoord in het algemeen
    • Tijdens het gesprek over de campagnes die de in 2011 overleden Liz Taylor voerde voor de preventie en het wegnemen van het stigma van hiv en aids, vertelde model Ireland over het 'vluchthuis'dat Taylor runde in Los Angeles.[3] 
    • Ook Den Haag zoekt - totdat het Rijk een oplossing biedt - zelf door naar onderdak voor de groep asielzoekers die morgen een Haags vluchthuis moet verlaten.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 25 OKTOBER 2016
  3. Tubantia 02-DECEMBER-2015
  4. Tubantia 01-SEPTEMBER-2014