watervlonder (3)
  • vlon·der
  • In de betekenis van ‘los houten bruggetje’ voor het eerst aangetroffen in 1580.[1]
  • Nevenvorm van vonder ~ vondel.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vlonder vlonders
verkleinwoord vlondertje vlondertjes

de vlonderm [3]

  1. los houten voetbruggetje, vaak niet meer dan een of twee planken breed of een balk
  2. voetplank over een sloot
  3. (Noord- en Zuid-Holland) (kleine) aanlegsteiger, vloer boven een water en aan de waterkant
    • „Ratten zijn gek op voedsel, op water en op schuilplekken, zoals vlonders of muren met klimop. Wie dat weghaalt, maakt het onaantrekkelijk voor een rat.”[4] 
    • Het terras en de vlonder worden overdekt, er zijn vijf masterclasses van brouwerijen en bezoekers kunnen afsluitend, middels een workshop, zelf bokbier brouwen. „Die kun je dan acht weken later ophalen in flesjes. Het hele brouwproces doe je dan hier. Op het biljart komt een ketel te staan.” Er zijn ook verschillende eettentjes.[5] 
  4. losse houten vloer
90 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[6]